Psychiatrisch Verpleegkundige en ‘leitmotiv’
Uitgedaagd door de blogs op de facebooksite van Zensitivity Noordwijk draag ik graag mijn steentje bij in de vorm van een ‘blog’ over al wat met psychiatrie te maken heeft. Waarbij mijn bijdrage vooral die als ‘hulpverlener’ (psychiatrisch verpleegkundige) zal zijn.
En dit roept meteen een startvraag op: vanuit welk kader kijk ik naar psychiatrie en al wat daarmee samenhangt? Wat zijn mijn toekomstige bijdragen ‘waard’ als ik niet eerst even naar mijn eigen rol kijk?
Daar gaat deze (eerste) blog over. Een ‘startblog’. Nieuw woord, volgens mij. Zojuist verzonnen. Een startblog over ‘wie ben ik?’. Als schrijver van een aantal boeken, (waarvan één over psychiatrie) viel dit intro nog wel mee. Ik schud het zo uit mijn mouw. Tót aan het stellen van die vraag. Wie ben ik. Nu wordt het listig. Ik stel me ineens een donker straatje voor met verlichte ramen. Bij een ánder naar binnen kijken is makkelijk. Bij jezelf naar binnen kijken is ingewikkelder. Ja, je ziet wel licht branden…maar de huiskamer is leeg (als je zelf buiten staat)
Even terugschakelen. Waar hadden we het ook alweer over: Psychiatrie. Psychiatrisch verpleegkundige. Ja, ik ben psychiatrisch verpleegkundige. En in mijn eerste boekje (‘Zorgen in de verpleging’, niet meer in de handel, nog wel als pdf verkrijgbaar (gratis) uit 1990) schrijf ik ergens dat een ‘verpleegkundige’ altijd verpleegkundige is. Niet alleen die acht uur op een werkdag. Net als een pastoor (hoe kwam ik toen aan die vergelijking?) zit het ín je. Maar nee, dit is niet waar ik heen wilde in deze blog.
Verpleegkundige, verpleging, verzorging. Dat heeft –eureka- met ziekte te maken. En wellicht ook een beetje met genezing, laten we daar eens naar kijken.
Na drie jaar ‘verpleeghuiservaring’ van 1974 tot 1977 (ja, ik was afgrijselijk jong toen ik de zorg binnenstapte. Ik word medio dit jaar zestig, dus reken maar uit.) was het tijd voor horizonverruiming zonder precies te weten wat er in de wereld te koop was. Dus solliciteerde ik bij vier instellingen voor toelating tot de opleiding verpleegkundige: twee algemene ziekenhuizen en twee psychiatrische ziekenhuizen. Wist ik veel…
En de eerste gegadigde bepaalde meteen mijn toekomst. Ik zou (leerling-) verpleegkundige worden in het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort. Het voormalige ‘Meer en Berg’ (en ook dát zegt iets in het kader van dit verhaal. Later meer daarover) Op 3 januari 1977 stapte ik het oude gebouw binnen en zo’n beetje vanaf die dag was ik verkocht. Ik stapte het mooiste vak wat er bestaat binnen.
Maar, daar gaan we: er viel mij wel iets op. Als ex-medewerker van een (intensief) verpleeghuis voor demente ouderen zat ‘somatische zorg’ er goed in gebakken bij mij. Het ‘lichamelijk welzijn’ achtte ik van groot belang en ik was meester in wassen, verbinden, verplegen, voeden…bedenk het maar. En daarmee was ik nogal een uitzondering binnen mijn les- en collega groep. Want er was net een kanteling gaande.
De tijd van de ‘anti-psychiatrie’ vertoonde nog zijn –laatste- stuiptrekkingen. In de zestiger jaren met name was het ‘not done’ om iemand met een psychiatrische aandoening ziek te noemen. Nee, het was de intolerante maatschappij die ‘geen afwijkingen duldde’. Niet de patiënt was ziek, maar de maatschappij was niet op orde. (Een –op zich- te prijzen standpunt, ware het niet dat lós van hoe je het zag en hoe uitbundig je ‘de maatschappij’ ook bekritiseerde: maar hiermee was de individuele angstige of depressieve patiënt nog niet geholpen!) Zoals ik al zei: de antipsychiatrie verkeerde in zijn nadagen, maar het floreerde nog wel. En dit leidde er zélfs toe dat de term ‘verpleegkundige’ als aanduiding voor ons vak ter discussie werd gesteld. Ja, formeel werden wij nog opgeleid tot verpleegkundige (voorheen ‘de speld met het zwarte kruis’) en ik mag mij tot op de dag van vandaag ‘BIG-geregistreerd verpleegkundige’ noemen. Maar liever noemden wij ons ‘sociotherapeuten’. Therapeuten die cliënten (het waren ineens geen patiënten meer) begeleiden in het verwerven van hun plek in de ‘socio’. De hen omringende omgeving/ maatschappij.
Wederom: een –op zich- te prijzen uitgangspunt, hoewel ‘polarisatie’ van thematiek op de loer lag: binnen mijn lesgroep was ik zo’n beetje de enige die nog wat ‘kijk’ had op het lichamelijk welzijn van de cliënt. Het leek wel alsof de sociotherapeuten in opleiding daar de ogen voor sloten. Of, om met een voorbeeld uit mijn eerste boekje te onderstrepen: “Hummend en ja-knikkend luisteren naar een psychotische monoloog van een verwarde patiënt, en onderhand niet door hebben dat deze zwaar ondervoed is en dat zijn maandenlang ongewassen sokken zich inmiddels zwerend en pussend door de huid van de voet heen vreten”. Deze smakelijke passage was gebaseerd op een waargebeurd feit.
Nog geen dertig jaar daarvóór, toen het PZS nog ‘Meer en Berg’ heette, was dit complex een ware maatschappij op zichzelf. ‘Een enkeltje Meer en Berg’ was een gevleugelde uitspraak in die tijd; doelend op het feit dat als je daar eenmaal bínnen kwam, de kans op vertrek (ooit) erg klein werd geacht. Toegelaten tot de minimaatschappij Meer en Berg was ‘de grote mensenmaatschappij’ voorgoed van je verlost. Géén plek voor mensen met een afwijking…
Terzijde: ik verwijs graag naar de facebooksite van mijn Facebook vriend Michael van der Post met de titel “Provinciaal Ziekenhuis Bloemendaal’’ waar de geschiedenis van dit aloude ‘gesticht’ illustratief getoond wordt.
Kortom: mijn start in de psychiatrie stond al in het teken van de tamelijk existentiële vraag: hoe zie ik mijn vak? Mag ik mij ‘verpleegkundige’ noemen of ligt mijn attentie elders? En eigenlijk wist ik het meteen: hoe het zich bij mij ook zou ontwikkelen, het ‘holistische denken’ stond bij mij van aanvang af hoog in het vaandel. (Ook al wist ik toen nog niet dat het zo heette) En, inmiddels veertig jaar verder, hecht ik nog onverkort, of misschien wel méér, aan de term ‘psychiatrisch verpleegkundige’; tenminste, als deze wordt verstaan als term die staat voor het ‘totale welzijn’ van de cliënt: zijn zijn, zijn ziekte, zijn lijf, zijn geest, zijn plek in de omgeving.
Er speelde zich, naast deze ‘gewaarwording’ nog iets anders belangrijks af in mijn startperiode. We lazen ons suf in de ons voorgeschreven vakliteratuur. En voor mij sprong er één boekje uit. Een beetje ‘abstract’ taalgebruik. Voor mijn oude Mavo-4-geest was twee/drie keer lezen noodzakelijk. Maar toen kwam het ook binnen als slagroom in een Bossche bol. Het vervulde mij met een prachtig overtuiging waarvan ik tóen, in 1977 al schreef in mijn eerste verpleegstudie: “Als ik niet meer in vrijheid kan denken en handelen binnen mijn vak zoals ik nu geleerd heb uit dit boekje, dan kap ik ermee”. En ik ben er nog niet mee gekapt…
Het boekje heet ‘Bomen spreken’ en is geschreven door J.R.M. Maas. De oude man leeft nog (bij mijn weten) als gepensioneerd psychiater. Dik in de negentig.
In dit boekje schrijft hij in zijn eerste hoofdstuk over ‘acceptance’. Een hoofdstuk wat eigenlijk zegt:
beoordeel de mens niet op zijn afwijkingen. Sta vrij van oordeel tegenover iemand, neem (een patiënt) iemand zoals hij is en laat iemand zich door jou gezien en gehoord voelen. Laat iemand zich bij jou veilig voelen.
Het ‘zieke’, of noem het ‘afwijkende’, of noem het zelfs ‘die persoonskenmerken waar de intolerantie maatschappij niet voor open staat’ is deelaspect van de ‘mens in zijn geheel’. Je geaccepteerd en gehoord weten is het belangrijkste wat bestaat en is –in iedere situatie- de basis voor een vertrouwensvolle begeleidings- of hulpverleningsrelatie. Ofwel: de cliënt (mens, patiënt) zonder voorbehoud en zonder vooroordeel ‘aanvaarden en accepteren’ en je rol als hulpverlener daarvoor open stellen is dé onvoorwaardelijke startbehoefte in een goede hulpverleningsrelatie. (Terzijde: dat is wat ánders dan dat je altijd maar alles accepteert als het om negatieve gedragsaspecten gaat; maar dat is voer voor een volgende blog)
Het lijkt me mooi om deze blog af te sluiten met twee letterlijke citaten uit het eerdergenoemde boekje. Met daarbij –nadrukkelijk- de vermelding dat de eer J.R.M. Maas toekomt. Het is zijn tekst waarin ik, al vroeg in 1977, mijn ‘leitmotiv’ heb gevonden. Tot op de dag van vandaag.
Tot blogs. Hans van Klink.
“De betekenis die de mensen voor elkaar hebben, verandert en is vaak gekleurd door vroegere ervaringen. De hoop op of wanhoop aan de toekomst komt haast in ieder nú terug. Iedere beweging heeft er recht op herkend, erkend en gezamenlijk beleefd te worden op het moment zelf. De belevingen kunnen heel intensief zijn, zodat beiden geneigd zijn om te vluchten voor wat er gebeurt. Het nu wordt heel sterk geaccentueerd en is vol gebeurtenissen: hardheid en zachtheid, kracht en zwakheid, wreedheid en tederheid, verdriet en vreugde, wanhoop en vertwijfeling wisselen af met hoop, liefde en haat. Alles wat tussen mensen gebeuren kan, gebeurt in het voortdurend bewegen tussen hen in het nu. De helper dient ieder samen-zijn op zichzelf zo warm en menselijk te maken als mogelijk is, opdat zich naast de veelal pijnlijke ervaringen uit het verleden andere ervaringen voegen die als goed beleefd worden e opdat in deze situatie beleefd kan worden dat het goed is met een ander samen te zijn. Niet met het doel dat hij buiten de kamer, buiten de kliniek beter, gezonder, gelukkiger zal zijn. Het doel ligt in het nu. Het gevolg kán zijn dat deze ervaringen, zich voegend bij de andere, uitzicht bieden op meer mogelijkheden buiten deze situatie. Dit hoeft echter niet het gevolg te zijn. Het verlangen om het goed te hebben met elkaar is voldoende reden om je met je medemensen bezig te houden”.
J.R.M. Maas in: “Bomen spreken”. Uitgeverij Bert Bakker, 1973.
4 Laat een reactie achter
Ik kijk uit naar het vervolg!
Respectvolle groet,
Hans is bijna klaar met zijn volgende blog. Zijn excuses voor het niet reageren ivm andere zaken.
Een goed artikel wat weer eens duidelijk maakt waar het eigenlijk om gaat in die ene zin van J.R.M. Maas. Om voor vergoeding in aanmerking te komen is medische basiskennis noodzakelijk, maar die eis gaat voorbij aan talenten die je niet aan kunt leren: zoals goed kunnen luisteren, zonder oordeel zijn, tact en snel kunnen schakelen met oprechte interesse in de persoon (en niet het “probleemgeval”). De tijdsdruk die op de professionals ligt draagt niet bij aan het goed kunnen luisteren. Wij denken dat begrip en erkenning in een vroeg stadium de druk op de professionals in de toekomst kan verlichten.Begrepen de ziektekostenverzekeraars dat maar…!
In een vroeg stadium kan binnen het gezin nog veel worden opgelost en geeft ouders en kinderen de mogelijkheid zelf te KIEZEN óf, bij wie en wanneer zij ondersteuning nodig hebben.
Hans komt erop terug, ivm met werkzaamheden is beantwoorden niet gelukt.