Ik verlangde naar échte knuffels en waarom ook weer niet.
Zoals jullie weten ben ik geadopteerd uit een Sri Lankaans weeshuis met meer baby’s dan wiegjes. En opgegroeid in een Gronings dorpje met meer koeien dan huizen.
Drieënveertig jaar geleden was een bruin kindje daar nog een bezienswaardigheid. Dus schikte ik mij in mijn rol. Lief lachen, op tijd een boertje en dan zoveel mogelijk rompertjes, sokjes en knuffels verzamelen.
Het liefst knuffels.
Maar geen pluche aub.
Ik verlangde naar échte knuffels.
Opgepakt worden door twee grote handen, vastgeklemd tussen twee stevige armen en dan een beetje heen-en-weer gewiegd worden onder het genot van wat onverstaanbaar – maar niet minder goedbedoeld – gewauwel.
Dat soort knuffels had ik al die maanden daarvoor gemist.
Ik kon er geen genoeg van krijgen.
Ik snap alleen niet waarom ik tegenwoordig die knuffels het liefst ontwijk, ontduik of ontvlucht.
Wat zeg ik? Tegenwoordig? Ik doe dat al jaaaaren.
De wens-knuffelaars begrijpen dat niet. Corona geeft mij daarom een prima excuus.
(Ja ja, even zwaaien. Iedereen gezond bij jullie? Wat een drama hè, zonder kapper? Nee hoor, zie je niks van. Echt niet.)
Een prima excuus dus.
Dacht ik.
Want inmiddels kom ik er achter dat niemand mij meer een knuffel wíl geven. Bang dat ik iets heb dat zij niet willen hebben of dat zij iets hebben dat zij niet willen delen.
En dat is andere koek. Veel minder leuk.
Minder ego strelend ook.
De lockdown heeft mij doen inzien dat ik me niet zo moet aanstellen. Ik zie op tv en merk in mijn omgeving dat mensen kapot gaan aan een gebrek aan knuffels.
En ik snap dat. Nee nog beter, ik voel dat. Zo moeten mijn eerste maanden op deze wereld ook gevoeld hebben.
Schoorvoetend erken ik dat ik meer behoefte heb aan een flinke knuffel dan ik aan mezelf wil toegeven.
En waarom zou ik me er voor schamen dat hardop te zeggen?
Nog iemand een knuffel over?